Prins Árgyilus en de mooie fee Ilona


Er was eens een koning en die had drie zonen. De koning bezat een appelboom waar gouden appels aan groeiden. Die boom stond ’s nachts in bloei en tegen de ochtend waren de appels rijp. Zo verkreeg de koning zoveel gouden appels dat hij de rijkste man op aarde was geworden. Maar op een morgen was de boom leeg. De volgende dag ook, en de derde dag maakte hij bekend dat degene die erin zou slagen de gouden appels te bewaken beloond zou worden met de helft van zijn koninkrijk.

Zijn trouwe hovelingen gingen alle op wacht staan onder de boom, maar tegen middernacht vielen zij in slaap en ’s ochtends waren alle gouden appels verdwenen. Ook de twee oudste koningszonen gingen de wacht houden, maar ook hun pogingen waren vergeefs. Tenslotte probeerde de jongste zoon Árgyilus zijn geluk. Toen ook hij slaperig begon te worden pakte hij zijn gouden tabaksdoosje, nam een snuifje van de tabak en moest zo niezen dat hij weer klaarwakker was. Juist op dat moment vlogen er dertien zwarte raven op de boom af. Árgyilus kon nog net een pootje te pakken krijgen van de eerste raaf waarop deze veranderde in een beeldschoon meisje, dit was de fee Ilona. Árgyilus was op slag verliefd op haar en vroeg haar bij hem te blijven. De fee Ilona kon echter alleen maar beloven dat zij de volgende nacht terug zou komen en de appels met rust zou laten. Toen veranderde zij weer in een raaf en vloog met de andere weg.

De volgende ochtend was de koning heel erg blij dat al zijn appels er nog waren. Voortaan mocht Árgyilus de boom bewaken. Maar de nieuwsgierigheid van de koning was wel gewekt, daarom vroeg hij een lelijke heks uit het paleis om zijn zoon stiekem te begluren.

De volgende avond hield de heks hen goed in de gaten. Toen de jongelui in elkaars armen in slaap waren gevallen, sneed zij een lok af van het haar van de fee. Ilona weende bittere tranen toen zij dit merkte bij het ontwaken. Feeën kunnen immers niet onder de mensen blijven als zij een haarlokje missen. Ilona nam voorgoed afscheid van Árgyilus, veranderde in een raaf en vloog weg.

Maar Árgyilus ging op weg om haar te zoeken en haar te vragen zijn vrouw te worden. Hij reisde stad en land af maar kon zijn liefste nergens vinden. Hij ontmoette de koning der dieren, de eenogige reus, die hem niet kon helpen, maar wel al zijn dieren bij elkaar riep. De manke wolf wist wel waar de fee Ilona was en wees Árgyilus de weg. Hij vergezelde Árgyilus tot halverwege en vertelde hem daar dat de betovering van Ilona alleen gebroken zou kunnen worden door de fee driemaal te kussen.

Árgyilus trok alleen verder en kwam al gauw een drietal duiveltjes tegen die ruzieden over een erfenis. Hun vader was gestorven en had hun een mantel, een paar sandalen en een zweep achtergelaten. Tezamen bezaten deze drie voorwerpen toverkracht.

Árgyilus liet de duiveltjes een wedloop houden: wie won zou de erfenis in bezit mogen nemen. Toen zij wegrenden trok Árgyilus gauw de mantel en de sandalen aan, knalde met de zweep en zei: „Hip-hop, breng mij waar ik wil! Breng mij bij de fee Ilona.”

En meteen was hij er, maar de fee zag hij niet, wel een boze heks. De heks vertelde hem dat hij Ilona pas om middernacht zou zien, als hij tenminste wakker wist blijven, want anders kon hij onverrichterzake naar huis terugkeren...

Árgyilus ging liggen en wachtte op het middernachtelijk uur. Tegen twaalf uur blies de heks op haar toverfluit, waardoor Árgyilus in een zo diepe slaap viel, dat zelfs Ilona hem niet wakker kon krijgen. Dit gebeurde drie nachten achter elkaar.

De vierde nacht viel de heks gelukkig ook in slaap. Toen de fee Ilona verscheen, kuste Árgyilus haar driemaal. De gouden haarlok van Ilona groeide weer aan en de betovering was verbroken.

Árgyilus pakte Ilona stevig vast, knalde met de zweep en zei: „Hip-hop, breng mij waar ik wil! Breng mij naar mijn vaders huis.” En meteen waren zij in het koninklijk paleis. Iedereen was heel blij en er werd een grote bruiloft gehouden: het was immers een bijzondere gebeurtenis dat een prins en een fee met elkaar trouwden. Zij leefden nog lang en gelukkig.

Mostmagyarul!