Een dag in het Kalárizs Táncház


Het is 29 oktober, ik sta op het punt om voor het eerst het Kalárizs Táncház te bezoeken. De laatste jaren ben ik me steeds meer gaan interesseren voor alles wat met Hongarije en zijn cultuur te maken heeft. De Hongaarse volksdans is nu “aan de beurt”. Na een paar workshops als opmaat is het tijd om kennis te maken met het Hongaarse Danshuis in Utrecht. Ik ga naar binnen in Buurthuis ’t Bokkie. In een ontmoetingsruimte hebben zich al wat mensen verzameld, die geanimeerd met elkaar in gesprek zijn. In een aangrenzende ruimte zijn anderen zich aan het verkleden voor de dansles van deze middag. De sfeer is ontspannen, veel mensen kennen elkaar en ik zie een behoorlijke variatie in leeftijd. Om twee uur begint de dansles met een aanleerkring. De basispassen kunnen zo in groepsverband worden aangeleerd. De dansen van deze middag zijn afkomstig uit Palatka, een dorp uit Transsylvanië. De docenten zijn Jouke Heringa en Ibolya Fülöp. Door de kringdans ontstaat automatisch een groepsgevoel, maar al snel gaan we over tot het paardansen, dat zo kenmerkend is voor de Hongaarse volksdansen. Persoonlijk spreekt mij dat wel aan en de voortdurende wisseling van partner biedt ook een goede oefenmogelijkheid in het samenwerken. Dat van mannen wordt verwacht, dat ze voortdurend leiding geven is voor mij als beginner wel een extra moeilijkheid, maar ik word door iedereen welwillend en geduldig opgevangen. Al snel klinkt een opzwepende csárdás uit de geluidsinstallatie en werken zowel beginners als gevorderden aan hun dansvaardigheden, zodat ’s avonds bij live muziek soepel en enthousiast kan worden gedanst………………..

Al twintig jaar dansen enthousiaste liefhebbers van de Hongaarse volksmuziek één keer per maand in het Kalárizs Táncház. Hoe is deze unieke dansbeweging ontstaan, wie zijn de grondleggers en de drijvende krachten ervan en wat beweegt de bezoekers om al jaren trouw het danshuis te bezoeken? Op deze vragen hopen we in dit artikel een antwoord te vinden.


Terug naar de wortels

In Most Magyarul!, nummer 9 (1999) beschrijft Edwin van Schie zijn eerste kennismaking met de Hongaarse volksmuziek. In 1979 luistert hij in een muziekbibliotheek in Mezőtúr ademloos naar de klanken van ensemble Sebő en in hetzelfde jaar woont hij het eerste optreden in Nederland van de nu wereldbekende groep Muzsikás bij. Velen zullen in die periode de Hongaarse volksmuziek ontdekken, die een nieuwe bloei meemaakt in het moederland. De jongeren daar hebben als reactie op de eenvormigheid van het communisme behoefte aan een nieuwe kennismaking met de oude tradities van Hongarije. De Hongaarse danshuistraditie gaat terug tot 1972 en het eerste danshuis in Transsylvanië werd in 1977 opgericht. In navolging van etnomusicologen als Béla Bartók en Zoltan Kodály ging een nieuwe generatie muzikanten letterlijk de boer op om de oude dorpsmuziek te reconstrueren en vast te leggen. Ensembles als Muzsikás, Téka, Méta en Csik brachten de lessen van bijna vergeten dorpsmuzikanten in de praktijk. In veel andere landen deed zich in die tijd ook een revival van de volksmuziek voor. Amerikanen herontdekten de collecties van Alan Lomax en Harry Smith en ook de Klezmermuziek werd nieuw leven in geblazen. In Nederland kenden groepen als Fungus een succesvolle periode. Toch is de Nederlandse volksmuziek hier nooit zo doorgebroken als in bijvoorbeeld in Hongarije. Ate Doornbosch, die in zijn programma Onder de Groene Linde door hemzelf opgenomen en verzamelde liederen draaide, maakte beslist geen deel uit van de hippe jaren 60 en 70. (Toevallig staat zijn werk momenteel weer in belangstelling door de verschijning van het boek Blues en Balladen en van een box met 9 cd’s en een DVD). In de jaren '80 begon de Hongaarse volksdans door te dringen in de volksdanswereld in Nederland, hoewel het door het dansen in paren altijd een buitenbeentje is gebleven.

De Nederlandse danshuisbeweging

Het is eind 1984. Op initiatief van Bartien van Dam brainstormen enige deelnemers van de maandelijkse Nederlandse volksdansavond in muziekcafé Het Oude Pothuys te Utrecht over de mogelijkheid om regelmatig te oefenen in de Hongaarse volksdans. Erik Ellinger danst bij volksdansvereniging Phoenix en Helen Bally is dansleidster bij volksdansvereniging Tarantella. Dit resulteert in een succesvolle proefdansavond op 30 januari 1985 met mechanische muziek onder leiding van Erik Ellinger. Op 17 mei vindt een tweede dansavond plaats in Het Oude Pothuys, volgens Bartien te beschouwen als het eerste Hongaarse danshuis. Deze avond heeft nog een sterk geïmproviseerd karakter en er is voor het eerst live muziek, verzorgd door Monique Lansdorp. Hedy Tjoeng en Johan Beukelaar ontpopten zich hier als dansleidster en organisator. Na een verdere uitwerking startte officieel het Hongaarse Danshuis op 14 december 1985 in buurthuis “het Bokkie” in Utrecht. Terugblikkend zegt Bartien, die voor de oprichting al in Nederland en in Hongarije ervaring had opgedaan in de Hongaarse volksdans, over die eerste periode: ”Wij Hollanders willen vaak roomser zijn dan de Paus. En dan moet een Táncház in Nederland een exacte kopie zijn van één in Budapest, inclusief een hoog dansniveau. Ja, en dan was dat eerste Pothuysdanshuis misschien een zootje. Maar ik denk, dat het volgens Hongaarse begrippen wel een echt Táncház was omdat alle nodige ingrediënten: muziek, dans, drank, sociale kontakten en gezelligheid aanwezig waren.”

Evenals veel andere danshuisdeelnemers was pionier Hedy Tjoeng al een actief volksdanser voordat ze met het danshuis begon. Nadat ze in Hongarije kennis had gemaakt met de danshuisbeweging besloot ze om zich als studente binnen haar dansopleiding te gaan specialiseren en les te gaan geven in volksdansen. Na een periode gedanst te hebben bij verschillende Hongaarse beroeps- en amateurgezelschappen kreeg ze het idee om ook in Nederland een Hongaars danshuis op te richten. Samen met Johan Breukelaar, Erik Ellinger en Bartien van Dam gaf ze in eind 1985 het eerste Nederlands danshuis gestalte. Vanaf het begin hanteerde men de formule zoals die nu nog bestaat: ’s middags les op gedraaide muziek en ’s avonds vrij dansen bij live muziek.
Mede door “”van mond tot mond” reclame en advertenties was het danshuis al snel een groot succes. Hedy Tjoeng: “De eerste keer in december was het overvol en vanaf januari 1986 was het elke maand danshuis in Utrecht”.

In 1995 werd het danshuis voortgezet door Ada Eefting. Zij ontdekte de Hongaarse volksdans in 1990 tijdens een reis naar Hongarije met een dansgroep. Daarop sloot ze zich aan bij de dansgroep Búzavirág. De groep trad op met gechoreografeerde dansen en zelfgemaakte kostuums. Ada Eefting bouwde tijdens de vele volksdanskampen die zij bezocht ook een grote verzameling liedteksten op. Het danshuis in Utrecht heeft zij twee jaar gerund tot dit in 1997 werd overgenomen door Ernst Bos, een ander lid van de groep Búzavirág.

Hij begon met volksdansen in 1979 bij een internationale volksdansgroep, maar kreeg op een gegeven moment behoefte aan meer variatie binnen de dans. In 1986 raakte hij tijdens een fietsvakantie in de ban van Hongarije en voegde zich bij het pas opgerichte Utrechtse Danshuis. Samen met Ibolya Fülöp en Peter Visser nam hij de organisatie over. Peter Visser is inmiddels opgevolgd door Emmy van der Hoeven. Tot op vandaag draait Ernst het danshuis volgens dezelfde formule als twintig jaar geleden.


De liefhebbers

Volgens Ernst Bos vormen de deelnemers qua aantal een redelijk stabiele groep. Uittreders, herintreders en nieuwkomers wisselen elkaar af. Met name tijdens speciale optredens van Hongaarse ensembles trekt het bezoekersaantal goed aan. Omdat de meeste mensen maar één keer per maand de kans hebben om Hongaars te dansen en omdat ze door improvisatie hun dansvaardigheid steeds verder kunnen ontwikkelen, blijft het danshuis voor hen aantrekkelijk. ”In zijn algemeenheid kun je zeggen, dat de volksdansbeweging over zijn hoogtepunt heen is. Het is daarom best bijzonder, dat een club die zich met de dans uit één land bezighoudt, al zo lang een bloeiend bestaan leidt”.

De bezoekers hebben allemaal een band met Hongarije of de Hongaarse volksmuziek. Sommigen zijn zelf Hongaar, anderen hebben Hongaarse (voor)ouders en weer anderen zoals ondergetekende zijn door verschillende omstandigheden in de ban geraakt van de Hongaarse cultuur. Bij de één begon het tijdens een vakantie, bij de ander door een verbintenis van hun woonplaats met een stad of dorp in Hongarije.

Henk Visscher, één van de bezoekers van het eerste uur, die gezien zijn leeftijd zeker de “nestor” van het danshuis genoemd mag worden, heeft vanuit zijn filosofisch/wis- en natuurkundige achtergrond een heel eigen visie op het verschijnsel muziek. Volgens hem heeft muziek ruimte nodig, de essentie van muziek ligt in de intervallen tussen de noten. Veel westerse muziek ontwikkelt zich volgens een rechte lijn en is daarom niet verrassend. Volksmuziek daarentegen ontwikkelt zich met onverwachte zijwaartse wendingen en schept daardoor een meerdimensionale muzikale ruimte (ter illustratie geeft hij het patroon van een schaatser, die zich voortbeweegt met dwars op elkaar staande slagen). Daarom oefent de volksmuziek volgens hem zo’n enorme aantrekkingskracht uit op veel mensen en daarom is Henk nu al zovele jaren een trouw bezoeker van het danshuis.

Michel van Langeveld raakte in 1986 bij een workshop in Apeldoorn tijdens het dansen van een Széki Lassu in de ban van de Hongaarse dans. Het spreekt hem aan om samen met een partner de dans op te bouwen en binnen de stijl te improviseren. “Het belangrijkste vind ik echter hoe de partner reageert als je aan het dansen bent. “Als de poppetjes in haar ogen dansen, dansen de voetjes vanzelf”.

Relatieve “nieuwkomer” Gytha van der Veer ontdekte in 1999, toen ze een bandje met zang van Márta Sebestyén hoorde, dat de Hongaarse muziek een snaar in haar raakte. Via internet ontdekte ze het danshuis in Utrecht, waar ze zich met vallen en opstaan de dansen eigen maakte. “In het begin was het vaak frustrerend, dat ik de passen moeilijk kon kopiëren en niet echt kon ontspannen in de beweging en de muziek. Maar toch heb ik doorgezet. Vooral door de weekend-cursussen in Zevenaar en door de deelname aan de zomerdanskampen in Transsylvanië kreeg ik een betere basis en meer vertrouwen”. Wat ze bijzonder waardeert in het danshuis is de ongedwongen sfeer en het contact tussen dansers en muzikanten.


De muzikanten

Onmisbaar voor de dansbeweging is de begeleiding door live muziek. Eén van de charmes van de Hongaarse volksmuziek wordt gevormd door de afwisseling van langzame en snelle gedeeltes. De muziekstukken zijn ontstaan tijdens de viering van feesten waarbij de orkesten zich richten naar de stemming van dansende dorpsbewoners. Nu eens speelt men weemoedige en dan weer opzwepende delen. Ook bij het Hongaarse danshuis zien we dit terug. Ada Eefting benadrukt, dat ensembles regelmatig moeten optreden met dansers, zodat ze gewend zijn om zich aan te passen aan hun tempo. Zij organiseert eens per jaar onder de naam Táncház Bokréta workshops, waar ervaren muzikanten en dansers hun vaardigheden kunnen verdiepen. Het eerste ensemble, dat in het danshuis speelde bestond uit Monique Lansdorp, Roel Hensink en Henk Hensink. Daarna werd het overgenomen door Ördöngõs (Michelle van Baaren, Jeroen Duifjes en Frank de Jong) en Hajnali (Crispijn Oomes, Roos de Graaf en Tjidde Hofstra). Ook het Hongaars Zaagtrio (Hilde Kertész, Winfried Veenker en Taco van de Heiligenberg) voegde zich hier later nog bij. Net als hun Hongaarse collega’s leerden bovengenoemde muzikanten de typisch Hongaarse stijl veelal op locatie in Erdély/Transsylvanië, waar de Hongaarse volksmuziek nog in zijn zuiverste vorm voorkomt. Inmiddels riep een groep liefhebbers van de Hongaarse volkscultuur een stichting in het leven met als doel het behoud en de promotie van de Hongaarse muzikale traditie en de folklore van de Roemeense provincie Transsylvanië. Het Netwerk Hongaarse Volksmuziek ontwikkelde zich al snel tot een drijvende kracht achter veel activiteiten. Samen met het boekingsbureau voor Wereldmuziek De Speelman leverde het een belangrijke bijdrage aan het levend houden van de Hongaarse muziekcultuur. Dorpsorkesten als Palatka, Eszterlánc, Szászcsavás en Rroma Nadara werden naar Nederland gehaald en treden tot op de dag van vandaag tijdens hun tournees ook altijd op in het Utrechtse Danshuis. Ernst Bos is uitermate te spreken over de niet aflatende steun door sleutelfiguur Crispijn Oomes en de orkesten. Zonder hen zou het danshuis in feite geen bestaansrecht hebben.


…………….Terug naar het Kalárizs Táncház

Na een korte pauze intensiveren we onze dansoefeningen en proberen we te improviseren met de geleerde passen. Er is een duidelijk verschil tussen beginners en gevorderden, maar er is ruimte voor iedereen om op zijn eigen niveau te werken. Af en toe krijgen de heren en de dames apart instructie van Jouke Hering en Ibolya Fülöp. Na het gezamenlijk nuttigen van een ophaalpizza of een maaltijd bij de chinees om de hoek is het herhalingsuurtje een soort generale voor het avondprogramma, waar iedereen zich uit kan leven bij live muziek van Hajnali. Dit is het echte Hongaarse danshuis, dat tot laat in de avond kan doorgaan. De muziek wordt steeds opzwepender, de mannen die het kunnen, geven zich over aan het klappen en slaan op benen en laarzen en de vrouwen verhogen de opwinding met hun hoge kreten. Na een leerzame en levendige dag met veel gezellige contacten keer ik voldaan huiswaarts. En echte aanrader voor liefhebbers van Hongaarse volksmuziek, het dansen in paren en een ongedwongen samenzijn.


Tot slot

Met eigen ogen heb ik kunnen constateren, dat de Hongaarse Danshuis Beweging in Nederland na 20 jaar nog steeds springlevend is. Wie regelmatig het Danshuis en concerten bezoekt en wie luistert naar recente cd’s van muzikanten uit Hongarije en Transsylvanië voelt de sterke levenskracht, die uitgaat van de Hongaarse volksmuziek en volksdans. Wij feliciteren allen, die het Danshuis mogelijk hebben gemaakt en mogelijk maken met hun 20-jarig jubileum en wensen hun een rijke toekomst toe!


Gerard Wesselius

Mostmagyarul!